Evacuatie in Huizen

    Het was begin oktober 1944 dat de opmars van de geallieerden bij de Maas in Noord-Limburg al enige tijd stagneerde. Op een dag kregen de inwoners van Gennep en omliggende plaatsen de opdracht om de volgende dag in alle vroegte hun huizen te verlaten en te vertrekken richting Duitsland. Oorzaak hiervan was de te verwachten gevechten aan weerszijde van de Maas. Ook de Brabantse kant van de Maas werd toen ontruimd. Ons gezin, bestaande uit de ouders Gerrit Teunissen en Dora Bernards met hun twee kinderen, waarvan ik de oudste was en het gezin van mijn grootouders Bernards, Toon Bernards en Gon van de Lest met vijf van hun kinderen, allen rond de 30 jaar, besloten om samen de tocht te maken. Mijn moeder was toen in verwachting van ons derde kind. De eerste etappe ging naar het Duitse Goch, zo'n 15 kilometer. In een lange stoet van vele honderden personen ging het stapvoets op weg. Alleen handbagage kon mee. Wij hadden de kinderwagen bij ons met daarin mijn zusje van 1 jaar. Ik was toen 5 jaar. Deze kinderwagen bevatte verder nog wat spullen die meegenomen konden worden. De weg naar Goch heb ik grotendeels volbracht op de schouders van mijn ooms. In Goch werden we voor de nacht ondergebracht bij inwoners. Vaag herinner ik me nog daarvan dat we via een smal trapje naar een zolderkamertje gingen om daar te slapen. Duitse soldaten begeleidden de stoet en zorgden ook dat de evacués in de rustplaatsen werden ondergebracht, soms bij burgers, maar ook op boerderijen.
    De volgende dag ging het weer verder. Via een omweg door Duitsland kwamen we weer in Nederland. De tocht van verschillende dagen werd verder vooral afgelegd op boerenkarren (paard en wagen), die door de Duitsers bij boeren werden gevorderd. Deze brachten ons weer enkele plaatsen verder, waar we dan overstapten op andere gevorderde karren. Ook moesten we soms toch wel weer enkele stukken lopen. Van deze tocht kan ik me nog alleen herinneren dat we ook in Gendringen een overnachting hadden. Vooral de herinnering aan de lange stoet mensen met karretjes, wandelwagens en enkele fietsen, die door de Duitsers nog niet in beslag genomen waren, is me nog steeds vaag bijgebleven. En dan vooral mijn ooms, die me onderweg meestal op de nek droegen.
    Uiteindelijk kwamen we na een x-aantal dagen (het juiste aantal weet ik niet) in Het Gooi aan. Ik weet niet, waar al die Gennepse mensen daar zijn ondergebracht, maar op een adressenlijst van Gennepse evacués zag ik, dat er in Huizen 34 Gennepse gezinnen terecht kwamen. Ook wij werden in Huizen ondergebracht. We kwamen terecht in een boswachterswoning Oud Bussummerweg 14, na de oorlog na nieuwbouw Oud Bussummerweg 30. Ook weet ik van sommigen, dat zij in Blaricum werden ondergebracht, omdat we met Genneppernaren uit Blaricum wel eens contact hadden.
In juli 1983 hebben we de boswachterswoning nog eens bezocht.
    Van onze familie werden mijn grootouders en tante Marietje ingekwartierd in een soort tuinhuisje bij het echtpaar Gerrits, die een villa bewoonden. Ons gezin en mijn 4 ooms, Jan, Koos, Gerrit en Lambert Bernards, kregen een boswachterswoning aangewezen met uitzicht op een bos, waar vooral jonge boompjes stonden. Verschillenden daarvan waren toen al verdwenen om als warmtebron te dienen in de huizen. En tijdens ons verblijf daar verdwenen er voor dat doel steeds meer. Ook voor ons was dat vaak de enigste warmtebron. Vanaf onze verblijfplaats konden we via een paadje langs een landbouwperceel en een boerderij, waar de familie Dooren woonde, bij de villa komen, waar mijn grootouders en tante verbleven. Af en toe bezochten we mijn grootouders en veel contact hadden we met de familie Dooren op de boerderij, waar we zo goed als mogelijk in die barre tijd ondersteund werden. Met deze familie hebben we na de oorlog nog vele malen contact gehad. Zij bezochten Gennep en vooral sommigen van mijn ooms keerden met hun gezin nog wel eens terug om hun oorlogswoning nog eens te zien en tegelijk de familie Dooren te bezoeken.
    Ons boswachtershuis was in 1913 gebouwd als vakantiewoning voor de familie De Stoppelaar Blijdenstein, tabaksplanter uit Sumatra. Het kreeg de naam van “Luchtkasteel”, omdat het een woning was, die als het ware in de lucht stond nl. op stenen palen. In 1923 werd Pieter van Leeuwen Boomkamp, zakenman in tabak en rubber, de eigenaar. Deze verkocht het later aan het Goois natuurreservaat, maar behield het in huur tot na de oorlog. In de zomer verbleef de toen ongehuwde dochter Liberta van Leeuwen Boomkamp uit Amsterdam in de woning. Later na de oorlog moest het gebouw wijken voor gebiedsuitbreiding van de gemeente Huizen. Ook tijdens ons verblijf had het gebouw nog steeds de naam van Luchtkasteel, maar dat hebben wij nooit geweten. Ik ontdekte dat op de nota van de arts, die bij de bevalling van mijn broer Ton aanwezig was. Hij werd 16 maart 1945 in Huizen geboren. De nota was gericht aan den Heer J.G. Teunissen , Oude Bussummerweg 6, Luchtkasteel, alhier. De kosten waren 30 gulden en 60 cent. Hierbij wel een ander huisnummer als op de adressenlijst van de geëvacueerden. Daarop stond huisnummer 14 vermeld.
    Het boswachtershuis stond op een verhoging van een soort kelder in het midden en stenen palen langs de zijkanten. Je kon er onderdoor kruipen. Bij ons bezoek in 1983 was de onderkant dichtgemaakt. Via enkele trapjes kwam je op een balustrade met een hek ervoor. Van daaruit kwam je in de woonkamer. Ook was er op deze verdieping nog een kamer en een hokje van waaruit je met een trapje in de ruimte onder het huis kon komen, een soort kelder, maar dan bovengronds. Een ander trapje leidde naar de bovenverdieping, waar ook nog 2 kamers waren. Wij sliepen met ons gezin in een van de kamers en mijn ooms hadden de andere kamer. Dat boswachtershuis moet niet ver van het bewoonde gedeelte van Huizen gestaan hebben, omdat we regelmatig daar naar toe liepen. Mijn vader, die mij dan bijna altijd meenam, vooral als hij op pad ging om te proberen wat extra mondvoorraad bij elkaar te krijgen. Een jong kind als ik leverde dan meer succes op. Hij had daarvoor enkele adresjes, waar hij soms wel iets kon krijgen. Ook moest hij een aantal keren per week met een pan naar de gaarkeuken om voor de thuisblijvers soep o.i.d. te halen. Die soep bestond dan uit water, waarin enkele stukjes groen dreven. Ook ik ging meermalen mee.
    Het verblijf als evacué was niet altijd even gemakkelijk. Met acht, later negen personen dicht op elkaar in een kleine behuizing, dat geeft vaak spanningen. Ook daarom gingen bijna dagelijks mensen er op uit, zoals ook mijn vader, die me dan meenam. Men verliet dan de bewoning om mondvoorraad te verzamelen, verstrooiing te vinden, e.d. Om extra voeding te krijgen, werden allerlei mogelijkheden bekeken. Zo waren mijn ooms zeer inventief. Met de zeef, waarmee de kooltjes uit de as van de kachel werden gezeefd om die nogmaals te gebruiken, werd een val gemaakt. Tegen de bosrand werd die zeef geplaatst met een stokje schuin omhoog. Aan dat stokje zat dan een touwtje dat via het sleutelgat in de kamer kwam. Enkele karige broodkruimels onder de zeef en dan maar wachten tot er een of meer vogeltjes kwamen eten. Een ruk aan het touwtje en voorzichtig de buit er onder uit proberen te halen. Het was niet veel, maar we hadden toch wel weer iets extra's te eten. Een grotere buit werd binnen gehaald door onze ooms op de volgende manier. Met twee of drie man trokken ze naar het dorp Huizen op zoek naar een loslopende hond. En een aantal keren met groot succes. Ze lokten die hond dan mee naar huis en daarvan werd dan een feestmaal gehouden. Hoe ik erbij kom weet ik niet, maar als ik daar weer aan denk, dan herinner ik me de smaak van zoet vlees. Huizenaren die destijds in de hongerwinter "44/"45 plotseling hun hond kwijt waren, moeten maar denken dat ze voor een goed doel hun hond hebben afgestaan. Ook wisten we in het begin nog op enkele landbouwpercelen suikerbieten te staan en daarvan werd gebruik gemaakt voor ook een extra aanvulling op het karige voedsel uit de gaarkeuken. Een van mijn ooms wilde na de oorlog nooit meer bieten of knolgewassen eten, zo’n hekel had hij aan die suikerbieten.
    Die hongerwinter was een lange, eenzame tijd. Een vaak snerpende kou, veel sneeuw en uren binnen zitten zonder veel afwisseling. En het is dan niet te voorkomen dat kleine irritaties soms grote gevolgen konden hebben. We hebben het echter overleefd en toen in mei de Duitser was verslagen brak er een jubelstemming uit: we konden weer naar huis! Maar ik heb begrepen, dat ook dit niet zomaar geregeld kon worden. Het enige wat ik me uit die eerste dagen na de oorlog nog goed kan herinneren is het volgende. Met mijn vader en mijn ooms trokken we naar het centrum van Huizen. Hier was feest en een jubelstemming. Op een muziekkiosk o.i.d. werden meisjes die teveel contact hadden gehad met een Duitser kaal geknipt en dan de menigte weer ingestuurd. Dat maakte toen wel indruk op me.
    Uiteindelijk was het toch geregeld, dat we weer naar Noord Limburg, naar Gennep konden. Er waren een aantal vrachtwagens, waarschijnlijk militaire wagens, beschikbaar die een grote groep Genneppenaren naar huis brachten. Een lange rit via allerlei obstakels en hobbelende wegen bracht ons thuis. Maar dat was geen prettige thuiskomst. Hier was zwaar gevochten, veel woningen hadden schade of waren plat gebombardeerd en er was veel geplunderd. Gelukkig was ons huis en dat van mijn grootouders naast ons nauwelijks beschadigd. Maar wel waren alle deuren en bijna alle houten vloeren door de strenge winter opgestookt door Engelse soldaten, die in die hongerwinter in Gennep gestationeerd waren. Huisraad was verdwenen, evenals bijna alle machines en gereedschap (mijn vader was schoenmaker) waren uit de werkplaats weg. Maar niet getreurd: de oorlog was voorbij, we waren weer thuis en met enkele weken als "bescherming" een deken als voordeur probeerden we er weer het beste van te maken. Iedereen zat in hetzelfde schuitje en iedereen zette de schouders eronder om er weer bovenop te komen. Acht maanden ellende was voorgoed voorbij.
Frans Teunissen, Bemmel